REISAFFICHE

Home Reizen Contact Site Map Zoeken

Inhoudsopgave
Inleiding
Dag 1
Dag 2
Dag 3
Dag 4
Dag 5
Dag 6
Dag 7
Dag 8
Dag 9
Dag 10
Dag 11
Dag 12
Dag 13
Dag 14
Dag 15
Dag 16
Dag 17
Dag 18
Dag 19
Dag 20
Dag 21
Dag 22
Evaluatie en tips Foto's



Madagaskar en Mauritius 2006

Jongen met bakstenen, Tana

Dag 5: zondag 15 oktober 2006

Antananarivo
Antsirabe

De hamerkop!



We worden gewekt door een Indri-concert. Ik begin te geloven dat Indri een afkorting van "indringend" is, want zo klinkt hun gejoel. Het is een heel bijzonder geluid. In werkelijkheid betekent Indri "kijk". Dat berust op een misverstand. Een westerling ging een keer met een plaatselijke gids het regenwoud in. De gids zei telkens: "Indri, indri!" wanneer hij een lemuur zag zitten. De westerling nam aan dat het de naam van de lemuur was! Ik neem het Indri-gehuil op met de geluidsopnamemogelijkheid van mijn digitale camera. Tja, de techniek staat voor niks!

Bij het gezamenlijke ontbijt krijgen Veronique en ik goed nieuws: de bagage is terecht en staat op het vliegveld in Tana. We moeten het persoonlijk op komen halen. Dat is geen probleem, want we komen vandaag toch langs Tana. Gelukkig! De bagage was doorgestuurd naar Johannesburg en heeft dus een hele reis gemaakt.

We vertrekken om zeven uur, want we hebben een lange rit voor de boeg. Onderweg komen we langs hotel Emeraude. Kees gaat voor de zekerheid informeren of mijn geldriem is gevonden, maar dat is niet het geval. Nou ja, we hebben in ieder geval alles geprobeerd wat we konden doen.

Iedereen zit een beetje te suffen in de bus, wanneer er plotseling een kreet klinkt: "De hamerkop!" We schrikken ons rot! Math, een enthousiaste vogelaar, heeft in het veld een bijzondere vogel gezien en deelt dat op luide wijze mee. Als we van de schrik bekomen zijn, krijgen we collectief de slappe lach.

Ondertussen rijden we door een streek die we al kennen van de heenweg. Langs de kant van de weg staan armoedige hutjes, die uit wat planken en takken bestaan. Sommigen zijn besmeerd met leem. De kinderen die in de hutjes wonen zijn gekleed in vodden. Ze zwaaien enthousiast naar ons.

In de grotere dorpen zien de huizen er beter uit. De meeste zijn van baksteen en hebben meerdere verdiepingen met balkons. Verder heeft ieder zichzelf respecterend dorp een "Maggihuisje": een huisje dat felgeel en rood geschilderd is met het Maggi logo erop. Naast het woord Maggi staat de kop van een zeeboe afgebeeld. Het is een merkwaardig fenomeen!

Langzaam maar zeker maakt het platteland plaats voor de voorsteden van Tana. Het wordt steeds drukker op straat. Aan beide kanten zijn marktstalletjes, kiosken en winkels. We gaan vanmiddag weer picknicken en met het oog daarop slaan we etenswaren in bij een tankstation. Er zijn allerlei decadente spullen te koop, zoals nutella.

Aan de overkant van het tankstation ligt een luxe banketbakker. De gegoede burgerij staat keurig in de rij te wachten. Paul en ik nemen allebei een kaasbroodje en een kokosrots.

We zetten de tocht voort naar het vliegveld, waar Veronique en ik onze bagage in de armen hopen te sluiten. Kees gaat mee. We moeten ons vervoegen bij het kantoortje "Litige bagages". Er wordt een mevrouw opgetrommeld die de sleutel van het kantoortje heeft. Terwijl we op haar wachten, speculeren we over wat onze bagage allemaal heeft doorstaan.

Tenslotte komt er een kordate dame aanlopen. Ze opent de deur en daar staan vier koffers die niet van ons zijn. We staan een beetje beteuterd te kijken. "Zijn jullie al bij de douane langs geweest?" vraagt de dame. Nee, dat niet.

We worden naar een ander kantoortje geloodst. De douanebeambten zitten naar voetbal te kijken, maar zijn niet onwillig. We mogen mee naar het depot. Twee kruiers lopen met ons mee; dat geeft ons hoop.

In het depot liggen stapels gevonden bagagestukken en ja hoor: Veroniques weekendtas en mijn rugzak zitten erbij! Ze liggen vooraan en zijn ongeschonden.

We moeten nogmaals naar de douane toe. Daar worden in een groot boek de bagagenummers gecheckt. Mijn nummer staat niet op de lijst. De douanebeambte begint hoofdschuddend te zuchten. Nu wordt het spannend! Hij doet gelukkig niet moeilijk en voegt simpelweg het ontbrekende nummer aan de lijst toe. Veronique en ik moeten een handtekening zetten en dan mogen we vertrekken. De kruiers brengen de bagage helemaal tot aan de bus.

Wanneer we naar buiten komen, beginnen onze reisgenoten spontaan te applaudisseren. Paul heeft in de tussentijd geld gewisseld op de luchthaven, dus we hebben ook weer wat geld op zak. Hè, hè, wat een opluchting!

Voordat we Tana verlaten, stoppen we op een strategische plek die uitzicht biedt over een rivier, een bakstenenfabriek, landerijen en de stad. Uit een nabijgelegen café klinkt vrolijke segamuziek. Maar mijn pech is nog steeds niet voorbij. Net voordat we de bus in stappen, ontdekt Paul een teek in mijn hals. Janny staat bij ons in de buurt en stelt me gerust: ze heeft een tekentang bij zich. Die zal ze bij de volgende stopplaats tevoorschijn halen. Haar echtgenoot Math is een specialist in het verwijderen van teken. Ik vind het een eng idee, zo'n beest in m'n hals. Nu ik weet dat hij er zit, voel ik 'em aldoor kriebelen. In m'n gedachten is hij héél groot.

We komen in de buurt van het presidentiële paleis en zien het in de verte liggen. Het is een groot, wit gebouw. De president is niet populair en wordt daarom goed bewaakt.

Ik ben blij wanneer we stoppen voor de picknick: nu kan de teek verwijderd worden. We klimmen een helling op en komen op een mooie picknickplek, onder de bomen. Daar vindt de "operatie" plaats. Met een geroutineerd gebaar trekt Math de teek los. "Och, het is een juvenile,(=jonkie)" oordeelt hij vakkundig en controleert of het beestje in z'n geheel naar buiten is gekomen. Ik moet een paar weken in de gaten houden of ik geen rode ring in m'n hals krijg. Dat kan namelijk op de ziekte van lyme duiden. Zo, en nu een lekkere kokosrots. Dat heb ik wel verdiend!

Na een gezellige, landelijke picknick onder de bomen rijden we weer verder. Het draaiboek van Kees schrijft voor dat we onderweg een bezoek brengen aan een erosiegat. Dat gat kan me weinig schelen, maar ik vind het wel prettig om regelmatig de benen te strekken dus ik verlaat braaf de bus. Het erosiegat heeft allerlei roodtinten. Met de bomen en zeeboes op de voorgrond en de blauwe wolkenlucht erachter levert het een aardig plaatje op. Ook de kinderen die om ons heen zwermen, zijn prachtig fotomateriaal. Ze zien er wat Aziatischer uit dan de mensen die we tot nu toe gezien hebben. Dat kan kloppen, want ze zijn van Indonesische afkomst.

Vlakbij de plek is een levendige handel in raffiafiguurtjes ontstaan. Het zal niet lang duren voordat het erosiegat een toeristische attractie is geworden, waar de plaatselijke bevolking een slaatje uit slaat. En dat voor een gat dat ontstaan is door verregaande ontbossing! Het is eigenlijk best triest.

Het volk in deze streek behoort tot de Merinastam. Ze hebben een bijzondere wijze van voorouder verering. De doden worden buiten het dorp gelegd, totdat hun vlees verteerd is. Dan worden ze in doeken gewikkeld en in een tombe gelegd. Eén keer per jaar worden de doden opgegraven, tijdens een ritueel in de maand september. De doden worden mee naar huis genomen, waar de gezinsleden met hen praten, alsof ze nog levend zijn. Na een week worden de doden in nieuwe doeken gewikkeld en weer te rusten gelegd. In onze ogen is het een luguber ritueel, maar het heeft ook iets ontroerends. De doden worden in ieder geval niet vergeten

Op dit moment zijn de Merina echter met aardse dingen bezig: het aan de man brengen van raffiafiguren. Er zitten leuke dingen bij, zoals gigantische Baobabbomen, kameleons in allerlei kleuren en geinige ringstaartmaki's. Met een heleboel raffiabeestjes aan boord rijden we verder.

De regenwouden hebben plaats gemaakt voor de hoogvlakte. Overal om ons heen zijn terrassen waar gewoonlijk groene rijstvelden zijn te zien. De rijst is echter net geoogst.

Kees vertelt iets over Merinahuizen. Ze hebben drie verdiepingen. Op de bovenste verdieping wordt gekookt, zodat de rook van de houtskool het huis kan verlaten via een gat in het dak. Op de middelste verdieping woont de familie en op de onderste leven de dieren. Deze strikte indeling gaat lang niet altijd op, want we zien genoeg Merinahuizen die slechts twee verdiepingen hebben.

In het landschap duiken de eerste graftombes op. Het zijn vierkante, witte gebouwtjes. Soms met schilderingen erop. We stoppen om een paar tombes van dichtbij te bekijken. Ze mogen niet gefotografeerd worden. Dat is "fady" (=taboe). Mange zegt echter dat het in orde is.

We kijken rond en maken op ons gemak foto's, wanneer er plotseling een hele horde kinderen op duikt. Het lijkt wel of ze een geheime code hebben om elkaar te waarschuwen als er toeristen in het dorp zijn! Ze zijn niet opdringerig, maar wel nieuwsgierig. Kees geeft een jongetje, dat in lompen gehuld is, zijn T-shirt. Het is hem veel te groot, maar hij is er enorm blij mee.

De kinderen, en een paar volwassenen, volgen ons naar de bus. Eén van de dorpelingen is kwaad op ons en vraagt om geld. We snappen niet waarom. Later begrijpen we dat hij ons betrapt had bij het schenden van het fotoverbod. Hij eiste "smartengeld".

Om zes uur komen we aan in Antsirabe. Het was een lange rit, maar met de tussenstops was het goed te doen. Als beloning logeren we in een luxe hotel.

Wanneer we door een smalle poort de binnenplaats op rijden, worden we al belaagd door pousse-pousserijders. Ze kloppen op de ramen en roepen hun naam. Vooral ene Pascal, een jonge gozer met een tandpastasmile, doet erg z'n best. Hij heeft een hoog, doordringend stemmetje, wijst op zichzelf en roept voortdurend: "Pascal avec le cascet. Numero huit!" Acht is het nummer van zijn karretje, begrijpen we.

Alle kamers in het hotel hebben bloemennamen. Wij krijgen "Iris" toebedeeld, op de eerste verdieping. Onze voordeur zit aan een galerij. We hebben helaas geen balkon. De kamer is knus en superschoon. We hebben bovendien een mooie badkamer met toilet en douche.

Ik ben blij dat ik m'n kleren weer heb. Eerst lekker onder de douche en dan verse kleren aan! De vuile was lever ik in bij de receptie. We rusten even uit en gaan dan de straat op om een restaurant te zoeken.

Wanneer we het hotelterrein verlaten, springen de pousse-pousserijders meteen op ons af. "Pascal, avec le cascet!" "Louis, numero deux!" "Jean-Baptiste, douze!" horen we joelen. We weten ze van ons af te schudden.

Behoedzaam schuifelen we over straat, want het is stikdonker. Alle restaurants die we vinden, zijn gesloten. We lopen drie reisgenoten tegen het lijf. Met vereende krachten zoeken we verder en vinden een Chinees restaurant, dat bij het Imperial Hotel behoort. Het ligt aan een brede boulevard met bomen. Aan het begin van de statige laan staat een bord met de tekst "In God we trust".

Met z'n vijven gaan we aan tafel. Het eten is goed, maar, zoals het een Chinees betaamt, veel te veel. Achter ons, in een klein zaaltje, wordt een onduidelijk spel gespeeld. Aan het tikken van de steentjes te horen is het domino of iets dergelijks. Misschien zijn we wel in een illegaal gokhol terecht gekomen!


<-Vorig hoofdstuk: dag 4 Volgend hoofdstuk: dag 6->
Home Reizen Contact Site Map Zoeken

Valid HTML 4.01 Transitional